Onze huiscolumnist Filip Canfyn noteert met grote blijdschap de toekenning van de Pritzkerprize 2022 aan Diébédo Francis Kéré. Zou het nu echt afgelopen zijn met de vroegere verheerlijking van de starchitecture?
In de column ‘Pritzkerpride’ (02.02.16) naar aanleiding van de terechte bekroning van Alejandro Aravena hekel ik, zes jaar geleden dus, de kritiek van de inteeltige smaakpolitie, die klaagt dat vormelijke innovatie en technisch meesterschap, dé oercriteria, het moeten afleggen tegen sociaal engagement en mensgerichte architectuur. Ik besluit: “Gedoodverfde favorieten als David Adjaye, Bjarke Ingels en de gebroeders Mateus kunnen op beide oren slapen. De prijs komt ooit wel hun richting uit maar een andere toon is gezet.”
Ondertussen heeft niemand van deze toppers gepritzkerd. Meer nog, het toeval (?) wil dat Aravena dit jaar de jury voorzit en niet de Tanzaniaan Adjaye maar de Burkinees Kéré de eer verleent als eerste Afrikaan de zogenaamde Nobelprijs voor architectuur binnen te rijven. De sociale, geëngageerde mensgerichtheid heeft het weer gehaald dankzij een Zuid-Amerikaan.
Ik leer Kéré kennen met de school (2001) in Gando (Burkina Fasso), een proeve van ultieme eenvoud en verbondenheid met mens, maatschappij en milieu. Dezelfde kleiige geknede ontwerpattitude maakt van de kliniek (2014) en de dokterswoningen (2019) in Léo (Burkina Fasso) ook meesterwerken van essentie en relevantie. Dat is Kéré pur sang, hoewel hij sinds 1985 vanuit Berlijn opereert en de rijke wereld verovert. Hij mag in 2017 de Serpentine Pavillion in Londen ontwerpen, als erkenning van zijn internationale waarde, maar ondanks deze niet-hoogvlieger houdt hij zijn voeten op de grond. Aan hem blijft geen starchitecterie kleven.
De Pritzkerjury looft zijn culturele gevoeligheid, zijn integrale duurzaamheid, zijn sociale rechtvaardigheid, zijn bescheiden materialiteit, zijn intense multiculturaliteit. Ook waar schaarste heerst maakt hij van architectuur een geschenk. Rijkelijke arme architectuur. Wereldarchitectuur.