Onze huiscolumnist Filip Canfyn raakt zijn verbolgenheid en zelfs woede over de werframp op Nieuw-Zuid in Antwerpen niet kwijt. Hij komt daarom terug op dit zoveelste voorbeeld van wat voor hem een sarcastisch gevolg is van een nietsontziende en mensonterende winstlogica.
Een Portugees is geen Bulgaar, tenzij ze in de bouw werken. Dan zijn beiden gelijk. Nog niet zo lang geleden verongelukte op een werf, waar ik als adviseur van de bouwheer optrad, een Bulgaar. Hij zat bovenin een torenkraan, die plooide door plotse metaalmoeheid en in een kwartcirkelboog naar beneden stortte. Bulgaar morsdood en verslagenheid alom, zoals dat dan heet.
In de keet kwamen wat later de tongen los. Ik herhaal wat ik hoorde: de brave Bulgaar kroop 12 uur per dag in dat monster, kreeg daarvoor in het handje een schamele 50 €, die hij nagenoeg volledig naar huis zond, sliep in een garagebox en overleefde dankzij brood, sigaretten en schoenen, die werkmakkers hem toestopten. Ik kan deze schrijnende getuigenissen niet hard maken maar wat ik wel hard kan maken is dat de dag na de werframp welgeteld 17 partijen mét advocaten samenzaten om de kwestie ‘overleden Bulgaar’ te bespreken. De kraanman werkte blijkbaar voor een hoofdaannemer, onderaannemers en een resem tussenpersonen (“kleine percentjes, rijke ventjes” zoals Theofiel Boemerang altijd debiteerde in ‘Suske en Wiske’), die allemaal zijn minimumloon afroomden tot de aalmoes, die hij nog overhield.
De kans is groot dat de legio vergaderingen, om elke aansprakelijkheid weg te schuiven, meer zullen gekost hebben aan weddes en erelonen dan de schadeloostelling, die het gezin van het slachtoffer kreeg. Als die al iets kreeg want volgens kleine letters zal er wel ‘iets’ niet in orde zijn met het statuut van de Bulgaar. Nogal wiedes, want was hij in orde met alles, dan zou hij nooit aan die slaafse voorwaarden in die kraan gezeten hebben.
Uit protest en vooral uit solidariteit met alle Bulgaren en Portugezen op onze werven herneem ik hieronder mijn column van vorige week, ‘R.I.P(ortugal)’.
In Antwerpen, niet ver van het Sint-Jansplein, op de hoek van een straat, kan je op vrijdag, op een geïmproviseerd terras van goedkope tafels en stoelen, een volks Portugees maal krijgen: gebakken spek, varkenslapjes, rijst en een salade van tomaten, olijven en uien. De Portugezen bedienen blij en gastvrij.
In Antwerpen, aan de Stadsschouwburg, onder de hoge luifel van Secchi en Viganó, kan je op zaterdag, aan een kraam met gulle en goedgezinde pannen, simpel Portugees lekkers kopen: pasteis de nata, croquetas de bacalhau en Sumol Ananas. De Portugezen bedienen blij en gastvrij.
In Antwerpen, op het Nieuw-Zuid, in een blitse wijk (waar Portugezen niet kunnen wonen maar wel moeten werken omdat anderen die job niet meer willen doen wegens ondergewaardeerd en -betaald), kan je, na een dodelijke vrijdag en een wanhopige zaterdag, eenvoudige Portugese wonden likken en lijken schouwen: verpletterd door wat nog jarenlang aan rechtbankbalies zal beslecht worden door handige advocaten, verdwenen voor wie nog jarenlang in huiskamers zal gepijnigd worden door snijdende herinneringen. Die Portugezen kunnen alvast niet meer blij en gastvrij bedienen maar niet getreurd, binnenkort zullen, onder dezelfde concurrentiële voorwaarden, verse landgenoten hen vervangen. Er moet immers ook nog een gigantische Oosterweel gebouwd worden, kost wat kost, vuile grond of niet.