Steen & Been: ‘Rotte Frank’ Lloyd

Onze huiscolumnist Filip Canfyn heeft al meermaals zijn licht laten schijnen over het fenomeen ‘Frank Lloyd Wright’ (1867-1959), die naast het ontwerpen van imposante gebouwen ook het aangaan van huwelijkse relaties, al dan niet terzelfdertijd, ambieert. In een goed boek wordt nog dieper op deze rare mens ingegaan.

Ik had het ongelofelijke geluk veel werk van Frank Lloyd Wright (FLW) te zien en te bezoeken, in California, Chicago en New York. Dat de architect ook een woelig privé-leven had vertelde ik nog in ‘Frank Lloyd Wrong’ (19.02.20.). De grote meneer choqueerde het puriteinse Amerika met zijn scènes uit meerdere huwelijkslevens en hij moest afrekenen met de groeiende afkeer van de (meestal rijke) opdrachtgevers en dus met het uiteindelijk opdrogen van de (meestal lucratieve) orderboek.

 

'In hoeverre wordt hoe men kijkt naar iemand en naar wat hij doet beïnvloed door wat men weet over iemand of door wie iemand echt is?'

 

Ik las onlangs ‘The Women’ (2009), een factionroman over FLW van T.C. Doyle, die nota bene in het eerste Californische prairie house van FLW woont: het George C. Stewart House (1910) in Montecito. Dit intrigerend en uitmuntend geschreven boek (based on a true story, op het niveau van Tom Wolfe of Truman Capote) toont naast een notoire bouwmeester en een riskerende womanizer ook een arrogante vrek. Een man met constante geldzorgen wegens te weinig inkomsten, te luxueuze leefgewoonten en te veel schulden, geldzorgen, die hij denkt op te lossen met onbetaalde rekeningen, ongedekte cheques en ongepaste leningen. Hij laat stagiairs een hoog lesgeld betalen om in ruil voor kost en inwoon in zijn atelier, op zijn velden en in zijn keuken te mogen werken. Als zijn kruidenier hem durft te wijzen op zijn succulente poef wordt hij hautain afgesnauwd. FLW wordt gevreesd voor zijn cynisme, zijn opvliegendheid, zijn egocentrie. Hij hoort zichzelf graag breeduit praten, overtuigd oordelen en gesticulerend kritikeren. Wanneer een rechter, tijdens een zoveelste proces rond een vrouwenkwestie, hem vraagt wat zijn beroep is antwoordt FLW: “Architect. De grootste architect ter wereld zelfs.” De rechter repliceert alert: “De grootste? Hoe kunt u dat beweren?” FLW reageert zelfbewust: “Ik sta onder ede.”

In hoeverre wordt hoe men kijkt naar iemand en naar wat hij doet beïnvloed door wat men weet over iemand of door wie iemand echt is? Stel dat Albert Speer een goede architect was, zou men zijn werk kunnen appreciëren? Neen, dat lijkt een te makkelijke. Maar hoe moet men omgaan met de naziflirt van Mies en Corbu? En mag men nog kijken naar of genieten van het oeuvre van niet onbesproken sujets als Roman Polanski, Woody Allen, Jan Fabre en andere Bart De Pauws? Ik ben alleszins blij onbevangen, openhartig en zelfs naïef door de (minder goede, goede en vooral) zeer goede architectuur van FLW geraakt te zijn. Nu mag hij postuum tegenvallen als gierige narcist.

Deel dit artikel:
Onze partners