Stéphane Beel: “Stynen is een exponent van een elegant modernisme”

Vandaag opent de overzichtstentoonstelling 'Léon Stynen, architect' in deSingel in Antwerpen, een initiatief van het Vlaams Architectuurinstituut. Architectura.be liet de voorbije weken enkele vooraanstaande architecten aan het woord over Léon Stynen. Wie konden we beter strikken voor een interview dan Stéphane Beel, de man die zijn visie kon toevoegen aan de kroon op het werk van Stynen: deSingel?

Wat maakt het werk van Stynen zo bijzonder? 

“Léon Stynen is een exponent van een toch wel elegant modernisme. Een vrij uniek gegeven. In de jaren dat hij werkzaam was, hielden heel wat architecten het strakke modernisme aan. Stynen bouwde functioneel maar er moest voor hem ook een zekere poëzie van de vorm aanwezig zijn. In al zijn gebouwen merk je tevens dat hij het intuïtieve van het ontwerpen combineert met een grote beredeneerdheid. Hij hechtte waarde aan bepaalde verhoudingen, denk maar aan de achtvormige figuur waarop deSingel geënt is. Stynen was niet de man van de gulden snede, hij voelde dat intuïtief aan. In die zin kan je hem niet tot het enge functionalisme rekenen. Zijn gebouwen voldoen niet louter aan functionele eisen.”
 

"Stynen bouwde functioneel maar er moest voor hem ook een zekere poëzie van de vorm aanwezig zijn. "


Welke realisaties van Stynen spreken u het meest aan?

“Stynen was een succesvol architect met enkele grote opdrachten op zijn palmares, zoals de casino’s van Knokke en Oostende. Ondanks de verscheidenheid aan gebouwen kan hij een vrij coherent curriculum voorleggen. De handtekening van Stynen is steevast herkenbaar. DeSingel is ongetwijfeld de culminatie van zijn werk. De BP-building is vandaag nog altijd een icoon in Europa, in de wereld zelfs. Een van de meer poëtische ontwerpen van Stynen is zijn eigen villa in Italië. Een verborgen parel die weinigen kennen.”


Hoe bent u omgegaan met het werk van Léon Stynen voor de uitbreiding van deSingel?

“Toen we de uitwerking van het masterplan hebben aangevat in 1995, kende ik het gebouw al zeer goed. In 1989 had ik er mijn eerste tentoonstelling van eigen werk. In 1991 hebben we de vormgeving gedaan van de vorige Stynen-tentoonstelling. Daardoor kende ik het werk van Stynen enigszins. Voor de uitbreiding van deSingel wilde ik absoluut geen pastiche maken van Léon Stynen. Onze toevoegingen staan los van Stynens werk en vormen duidelijk een andere entiteit, maar er zijn bepaalde lijnen die doorgetrokken worden. Het is zeker geen afzetting tegen, onze gebouwen gaan eerder in dialoog met elkaar. Een belangrijke ingreep was bijvoorbeeld het sluiten van de achtvormige figuur en in het verlengde daarvan het aanpassen naar internationale normen van het podium van de Blauwe Zaal. Enerzijds zet je Stynens werk voort, anderzijds zorg je dat het zichtbaar is dat het niet van Stynen is, dat je er respectvol mee omgaat, er voor een stuk ook commentaar op geeft en er iets aan toevoegt. Iets anders, maar voor een deel wel van hem omdat het zijn gebouw vervolledigt.”
 

"Een groot programma als deSingel kan je niet wegsteken. Je mag een gebouw dan ook wel als een soort van ‘billboard’ gebruiken." 


Stynen ontwierp deSingel in de zogenaamde groene vallei. U bouwde in een totaal andere context. Hoe komt dit tot uiting in de architectuur?

“Een groot programma als deSingel kan je niet wegsteken. Je mag een gebouw dan ook wel als een soort van ‘billboard’ gebruiken. DeSingel samen met de BP-Building en het Crowne Plaza-hotel maken als het ware een dans rond de ring. Het was voor mij belangrijk om die virtuele connectie te creëren. De ring is nu eenmaal een feit en je kan daar ook het poëtische in zien van een stroom, een verkeersstroom letterlijk dan. Die beweging toont zich ook in het gebouw. Zo suggereert de belettering beweging. Dans, muziek, woord en architectuur prijken op de vier hoeken als een soort draaiende beweging die rond het gebouw draait.”

Lees hier ook het tweede deel van het het interview met Stéphane Beel. 

Deel dit artikel:
Onze partners