Begin december bracht het PPS-colloquium, georganiseerd door onder andere het team Vlaamse Bouwmeester en het Vlaams Kenniscentrum PPS, veel geïnteresseerden op de been. Architectura.be zat samen met Steven Van Garsse, manager van het Kenniscentrum, en stelde hem er enkele vragen over.
Wat vond u van het colloquium?
STEVEN VAN GARSSE: Ik vond het zeer geslaagd, er waren meer dan 300 geïnteresseerden. Dat waren vooral veel mensen die we kennen uit de projecten, ook al was het een colloquium met een meer filosofische benadering, een resultaat van lopend onderzoek met een academische insteek. Wat ik erg gesmaakt heb, was de presentatie van de Canadees Matti Siemiaticky, professor Geografie en Ruimtelijke Planning aan de universiteit van Toronto. Zijn lezing bevestigt dat PPS niet iets is wat we hier enkel in Vlaanderen doen, maar dat het echt een internationaal gegeven is. We zien ook overal ter wereld de goede punten én de valkuilen. Heel herkenbaar.
Peter Swinnen, de Vlaamse Bouwmeester, formuleerde 8 aanbevelingen voor het beleid om PPS-projecten te ondersteunen. Een ervan was dat de publieke overheid een sterk leiderschap moet tonen. Ontbreekt dat nu?
VAN GARSSE: De aanbevelingen zijn generiek opgesteld, het zijn de ‘best practices’. Als je een project opstart is het de Vlaamse Overheid die moet zeggen: daar gaan we voor, daar staan we voor. Diezelfde Vlaamse overheid is natuurlijk ook een huis met vele kamers, dus is het van belang dat er vooraf is afgestemd, dat alle partijen mee zijn. Zonder in detail te treden zag ik bij een aantal projecten dat die interne afstemming niet altijd voor de hand lag. Mensen van verschillende departementen samenbrengen vraagt om veel overleg. Die aanbeveling wil dus zeggen: we moeten allemaal dezelfde richting blijven uitgaan, niet alles achteraf opnieuw in vraag stellen.
En dat is soms moeilijk in de politiek?
VAN GARSSE: Ja, je ziet dat soms op lokaal niveau. PPS-projecten die zijn opgestart onder een vorige legislatuur worden door nieuwe bestuurders in vraag gesteld. Die projecten lopen dan vertraging op of worden zelfs beëindigd. Dat probleem willen we vooral onder de aandacht brengen.
Een andere aanbeveling van de bouwmeester gaat over de noodzakelijke verhoging van de tenderkosten. Is dat dan enkel een probleem bij PPS-projecten, en niet bij gewone aanbestedingen?
VAN GARSSE: Nee, maar het probleem is daar wel acuter. Niet alleen omdat de projecten groter zijn, maar ook omdat het bestek outputgespecifieerd is. Dat betekent dat de overheid aangeeft welk doel ze wil bereiken, maar niet op welke manier ze dat wil. Dat geeft de consortia een grote vrijheid naar ontwerp en engineering toe, maar betekent ook dat de offerte grondig voorbereid moet zijn. De consortia gaan voorstudies en calculaties moeten maken. Er komt dus veel meer bij kijken dan bij een klassieke overheidsopdracht. Zo’n consortium moet zich echt de vraag stellen: er is een bepaalde behoefte, hoe gaan wij die behoefte invullen? Die grotere voorbereiding en studiekost vertaalt zich in hogere transactiekosten. Bedrijven zeggen daarom: er moet iets tegenover staan.
Uit de architectuurwereld klinkt bezorgdheid over het werken in dienst van zo’n consortium: een architect is niet langer een onafhankelijke adviseur.
VAN GARSSE: Het is een feit dat architecten een andere rol hebben dan men gewend is bij klassieke projecten. PPS heeft ook een Angelsaksische oorsprong, daar verschilt de rol van de architect met die in België. Daar wordt de functie van de architect veelal opgenomen door grote engineeringbureaus. Onze wetgeving past moeilijker bij zulke projecten. Er ligt inderdaad meer druk op de architect, maar ik zie bijvoorbeeld grote bureaus die op PPS-projecten zijn gesprongen en het echt goed doen. Niet alleen op de Vlaamse markt, maar ook in het buitenland. Dat is expertise waar we trots op moeten zijn. Voor nogal wat architecten is die nieuwe benadering, die nieuwe rol, wel wat wennen. Het biedt echter ook veel nieuwe opportuniteiten.
In het NAV-jaaroverzicht van 2014 zegt Kati Lamens, voorzitter van het NAV, het volgende: “Bouwteams worden in PPS-opdrachten de formule bij uitstek. We kunnen daar beter op anticiperen en de rol van de architect trachten te vrijwaren, in plaats van hopeloos achter de feiten aan te hollen.” Is het kenniscentrum bezig met die problematiek?
VAN GARSSE: Er loopt op dit moment een onderzoek over hoe men zulke bouwteams beter kan operationaliseren. De rol van de architect daarin is juridisch niet evident. Wat betreft eventuele wijzigingen aan het statuut van architecten: De Vlaamse Overheid is daar niet bevoegd voor, dat is federale materie.
Hoe situeren PPS-projecten zich in de wetgeving overheidsopdrachten?
VAN GARSSE: Daar is geen specifieke procedure voor. In praktijk gebruiken publieke spelers het meest de onderhandelingsprocedure met bekendmaking maar in de ons omringende landen komt de concurrentiedialoog het meeste voor. Die procedure heeft nog niet echt voet aan wal gezet in België. Die concurrentiedialoog is een soort offerteaanvraag met een marktverkenning, met het verschil dat die marktverkenning met vaste partners gebeurt, waarin de verschillende partijen de juiste behoefte van de overheid kunnen specifiëren. Na die verkenning dienen die verschillende partners een offerte in. Je ziet ook soms algemene offerteaanvragen voor PSS-projecten, die staan het dichtst bij een klassieke aanbesteding. Daar is echter geen marge voor onderhandelingen meer, het bestek moet dus op voorhand 100 procent op punt staan.
Er is een nieuwe Vlaamse regering. Heeft dat invloed op PPS-projecten en op het Vlaams Kenniscentrum PPS?
VAN GARSSE: Ik kan daarvoor alleen maar verwijzen naar de beleidsnota van minister-president Geert Bourgeois, waar een drietal pagina’s voor PPS zijn uitgetrokken. De nota benoemt de uitdagingen, zoals de samenwerking en expertise die verankerd moet blijven bij de overheid in budgettair moeilijke tijden. Ik vind het belangrijk dat de nota stelt dat we voor elk project op zoek moeten gaan naar de beste mogelijke uitvoeringswijze, PPS of geen PPS. Vooral dus bij elk nieuw project goed de voor- en nadelen afwegen en geen automatismen creëren.
Wat staat er op het programma voor 2015?
VAN GARSSE: Binnenkort wordt het Livan-project in Antwerpen opgeleverd, waar oude ongebruikte metrostations opnieuw zullen openen. Dat is een geslaagd PPS-project bij uitstek. Ook de projecten rond ‘Scholen van Morgen’ komen aan de oppervlakte. Na veel voorbereidend werk de voorbije jaren krijgen we meer en meer concrete resultaten te zien.