2018 is het jaar waarin het oeuvre van de Belgische architect Léon Stynen (1899-1990) via tal van activiteiten in de kijker wordt gezet. Op 12 oktober opent de overzichtstentoonstelling 'Léon Stynen, architect' in deSingel in Antwerpen. Architectura.be laat de komende weken enkele vooraanstaande architecten aan het woord over Léon Stynen. Marc Dubois mag de spits afbijten.
Wat maakt het werk van Stynen zo bijzonder?
Er zijn duidelijk twee fasen in zijn oeuvre: vóór en na 1940/1944. Na het winnen van de wedstrijd voor het nieuw kursaal in Oostende in 1946 is er vanaf 1947 een associatie met Paul De Meyer. Deze wordt zijn ‘rechterhand’ en organiseert het bureau.
De wijze waarop Stynen de invloed van Le Corbusier wist te assimileren, is boeiend. Het gebruik van het maatsysteem ‘Modulor’, de voorkeur voor betonnen gevels en het streven om het gebouw een elegante verschijning te geven, zijn aanknopingspunten. Geen enkele architect heeft een grotere diversiteit aan opdrachten gekregen en uitgewerkt: van stedenbouw tot de inrichting van schepen en treinen.
Welke realisaties van Stynen spreken u het meest aan?
In de periode vóór 1940: zijn eigen woning (1932), het appartementsgebouw Elsdonck in Wilrijk (1934) en een openluchtschool voor kinderen Hof Ten Bos in Brasschaat (1937). Na 1945 gaat mijn voorkeur naar de elegante BP-Building, de kerk in Harelbeke en zijn zomerhuis aan het Gardameer in Italië. Zijn meesterwerk is voor mij het Koninklijke Muziekconservatorium in Antwerpen, later uitgegroeid tot het kunstencentrum deSingel.
Wat is zijn meest onderschatte realisatie?
De school Peter Pan in de Brusselse deelgemeente Sint Gillis (1956-1969). In tegenstelling tot vele Antwerpse projecten met een grote zichtbaarheid is de schitterende school een onderdeel van een klassiek stedelijk bouwblok.
Zijn er ook realisaties of aspecten van Stynen waar u minder enthousiast over bent?
Zijn grote voorstellen voor de binnenstad van Antwerpen en Gent. Deze projecten moet men situeren in de ‘golden sixties’, tijdsgeest waarbij het historisch patrimonium onderschikt was aan een grote economische groei. Gelukkig is het bij voorstellen gebleven dankzij de crisis van de jaren ’70.
Zijn er parallellen te trekken tussen uw ontwerpvisie en die van Stynen?
Hierop kan ik als ontwerper geen reactie geven. Stynen & De Meyer tonen in hun werk een gedrevenheid om professioneel hun job uit te oefenen en om de geboden kansen zo vakkundig mogelijk te benaderen.
Heeft u Stynen ooit persoonlijk ontmoet?
Eenmaal bracht ik een bezoek aan Stynen in diens woning vlak voor zijn overlijden. Ook architect De Meyer bezocht ik in zijn penthouse dat hij ontwierp bovenop de Riverside Tower. Daar begreep ik dat het werk na 1947 het resultaat was van teamwork met Stynen als drijvende kracht die de projecten binnenbracht en met De Meyer als getalenteerd ontwerper. De structuur van het bureau liet toe om talentvolle jongeren zoals Paul Meekels en Walter Bresseleers op te nemen en te laten groeien.
Stel dat u als kritische architectuurjournalist één 'intelligente en kritische vraag' zou mogen stellen aan Stynen, welke zou dat dan zijn?
Wat is het evenwicht geweest tussen uw overtuiging om een bijdrage te leveren aan de “maakbaarheid” van een samenleving en de pragmatische vraag naar het ontwerpen van gebouwen?
Stynen2018 is een initiatief van het Vlaams Architectuurinstituut. Alle info over het programma kan u terugvinden op stynen2018.be.of volg #stynen2018