In bestekken voor ondergrondse betonconstructies worden vaak strenge klassen voor de waterdichtheid van het beton gevraagd. Dit is doorgaans echter moeilijk te bereiken zonder bijkomende maatregelen te treffen, die op hun beurt een economische, ecologische of organisatorische impact kunnen hebben. Daarom is het belangrijk om vooraf duidelijke afspraken te maken over de gewenste vloeistofdichtheid en hoe deze te bereiken.
Er bestaat momenteel nog geen normatief document dat toelaat om een constructie in een bepaalde vloeistofdichtheidsklasse in te delen. Tabel 18 van TV 247 en tabel 1 van TV 250 zetten de eerste stappen in die richting.
Het is de taak van de bouwheer om de gewenste vloeistofdichtheidsklasse te definiëren. Volgens de logica van voormelde tabellen vereisen ondergrondse betonconstructies onder tijdelijke of permanente grondwaterdruk veelal een klasse 2 bij weinig vochtgevoelige binnenafwerkingen en een klasse 3 bij vochtgevoelige binnenafwerkingen.
De klassen ontrafeld
De verschillende vloeistofdichtheidsklassen voor beton worden gedefinieerd in de norm NBN EN 1992-3 en worden toegelicht in § 5.3.2.2 van TV 247:
Hoewel alle klassen hun toepassing hebben, moet men vermijden om voor het beton een te strenge klasse voor te schrijven. Zoals uit bovenstaande blijkt, zijn de klassen 2 en 3 vaak moeilijk te bereiken. Bijgevolg moet men gebruikmaken van andere technieken om de vloeistofdichtheid van de betonconstructie te verzekeren. Het beton mag dan tot een minder strenge dichtheidsklasse behoren.
Bij een museum met een ondergrondse ruimte moet de betonconstructie bijvoorbeeld een vloeistofdichtheidsklasse 3 hebben, wat economisch en praktisch gezien niet realiseerbaar is. Er moeten dus bijkomende maatregelen getroffen worden, zoals een soepele bekuiping. In dat geval is het dus niet meer nodig dat het beton aan een klasse 3 voldoet en mag het een klasse 0 hebben.
Impact op de planning
Bij een klasse 1 rekent men impliciet op het zelfherstellende vermogen van het beton (zie TV 247). Dit proces vergt echter tijd en opvolging (bv. nagaan of de scheuren stabiel zijn, welke scheuren aanleiding geven tot infiltraties ...) en is vaak niet snel genoeg om discussies over kleine lekken te vermijden.
Daarom moeten er duidelijke afspraken gemaakt worden over het ontwerp en de uitvoering (om discussies over de kostprijs van injecties na de afwerking van de betonconstructie te vermijden). Deze worden best al in de contractuele documenten opgenomen. Hierbij wordt dan ook het tijdstip vastgelegd waarop deze eisen een eerste keer geëvalueerd worden (bv. bij voorlopige oplevering). Vóór dit tijdstip kan men dan het zelfherstellende vermogen van het beton zijn werk laten doen.
De uitvoering van een soepele bekuiping zal een impact hebben op de planning van de werken. Deze vereist immers een extra handeling die vaak enkel bij gunstige weersomstandigheden uitgevoerd kan worden.
Onderzoek
De verhinderde thermische en krimpvervormingen, die aan de basis liggen van de scheurproblematiek, worden momenteel diepgaand onderzocht door Buildwise binnen de prenormatieve studie REINFORCE, gesubsidieerd door het NBN en de FOD Economie. Hierbij worden verschillende monitoringscampagnes uitgevoerd op de werf, aangevuld met laboratoriumproeven en uitgebreide numerieke analyses.
De eerste resultaten tonen duidelijk aan dat de uitvoeringsomstandigheden (bv. ontkistingsduur, fasering, betondekking ...) ook een bepalende rol kunnen spelen in de strijd tegen scheurvorming. Buildwise werkt daarom aan de opstelling van enkele praktische richtlijnen die de ruwbouwaannemer zullen helpen bij het maken van de goede keuzes op de werf.
(*) Er bestaan geen duidelijke richtlijnen over hoe scheurwijdtes in de praktijk opgemeten moeten worden. In § 4.3.2 van het fib Bulletin 52 vol. 2 en de proefnorm prEN 1992-1-1 (2022) staat dat deze nominale waarden op de scheurwijdte enkel mogen dienen als reken- of ontwerpcriteria en in geen geval vergeleken mogen worden met de ter plaatse gemeten scheurbreedtes.
Auteurs:
B. Vanhauwere, ir., adviseur, afdeling ‘Technisch advies en consultancy’, Buildwise
S. Vercauteren, ing., senior hoofdadviseur, afdeling ‘Technisch advies en consultancy’, Buildwise
P. Van Itterbeeck, dr. ir.-arch., hoofdprojectleider, laboratorium ‘Structuren en bouwsystemen’, Buildwise
Dit artikel verscheen eerder in Buildwise Magazine maart-april 2023.