Of een architect gespecialiseerd moet zijn in herbestemmingsprojecten blijft een open vraag. Maar alle panelleden zijn het er wel over eens dat de vakkennis van aannemers en projectleiders achteruitgaat. “Ik moet op de werf zelf uitleggen hoe je een knipvoeg maakt.”
Lees hier het eerste deel van het panelgesprek rond herbestemming
Zijn de steeds strenger wordende energie-eisen te combineren met herbestemming?
Tom Vanhee: “Om een oud gebouw duurzaam te maken voor toekomstige generaties moet je het ook energetisch verbeteren. Die verbeteringen hangen af van project tot project. Een dak isoleren is meestal makkelijk, maar buitenisolatie van beschermde muren al veel minder.”
Luc Verbeeck: “Er is natuurlijk een verschil tussen industriële archeologie met hangars en loodsen, en een stedelijk herenhuis waar je weinig bewegingsvrijheid hebt. Maar dan moet je nog altijd overwegen om zo’n gebouw te bewaren en aan te passen.”
Tom Vanhee: “Niet alleen de energie-eisen, ook de brandweereisen moeten ingepast worden in de oude gebouwen. En die verschillen van korps tot korps, en zelfs van tijd tot tijd. Ik herinner me een project waar de brandweer een eisenbundel opgesteld had, maar dat daarna enkele jaren stil lag. Toen we het terug konden oppikken was er een nieuwe brandweercommandant, en die schatte de situatie helemaal anders in.”
Adriaan Linters: “En de brandweer weet ook sommige dingen niet. Bij een bepaald project discussieerden we over een houten vloer, die met de huidige dikte volgens alle studies voldeed aan de normen op vlak van brandwerendheid. Maar probeer dat eens uit te leggen aan de brandweercommandant. Die zegt namelijk: dat is hout, dat brandt. Punt aan de lijn.”
Hoe belangrijk is het om architect gespecialiseerd te zijn in herbestemmingsprojecten?
Luc Verbeeck: “Dat is belangrijk, maar kan je gespecialiseerd zijn in restauratie? Is een industrieel pand een nieuwe functie geven hetzelfde als bij een kerk?”
Bart Hoylaerts: “Wij verbouwen momenteel een oude chocoladefabriek in Tongeren, een fantastisch gebouw. Daar gaan we heel breed en betrekken we er zoveel mogelijk mensen bij met allerlei specialisaties. Zo’n bouwteamformule werkt natuurlijk heel goed in theorie, maar in de praktijk zie je dat de initiële kost toeneemt naarmate het aantal mensen rond de tafel stijgt, en dat is niet altijd even realistisch. Maar als je van in het begin goede, juridisch onderbouwde afspraken kan maken, kan je tot heel goede resultaten komen.”
Jan Mannaerts: “Een bouwteam lijkt misschien een evidentie, maar in de praktijk is er te weinig vertrouwen. Als de opdrachtgever denkt dat de aannemer alleen zijn winst wil maximaliseren, zit je al vanaf dag één met spanningen. Mijn ervaring met bouwteams is dus jammer genoeg niet zo positief. Zeker bij complexe renovaties waar onverwachte zaken opduiken, neemt iedereen vlug een egelstelling in.”
Adriaan Linters: “Die onverwachte zaken gaan meestal over de timing. Er gebeurt iets onverwachts dat de oplevering uitstelt, maar ondertussen heeft zo’n opdrachtgever wel een hoop kapitaal geïmmobiliseerd. Hoe je dat kan oplossen, weet ik niet.”
Moet een aannemer dan gespecialiseerd zijn?
Bart Hoylaerts: “Een gespecialiseerde aannemer is natuurlijk een meerwaarde, zeker bij restaureren. Een algemene aannemer op een restauratiedossier, dat komt zelden goed. In aanbestedingen moet dat ook wel bewezen worden met referenties. Problematisch is wel dat de openbare aanbestedingen nog altijd focussen op de goedkoopste inschrijver. Bij sommige aannemers weet je op voorhand dat het moeilijk wordt, en zie je ook na het hele proces dat het uiteindelijk tóch meer was dan ze hadden ingeschat.”
Luc Verbeeck: “Gespecialiseerde aannemers, zeker voor restauratie, is echt een noodzaak. Maar dat betekent wel niet dat al de arbeiders van die aannemer die kennis ook hebben. Veel echte vakmensen worden nu immers aan de kant gezet en vervangen door goedkopere werkkrachten aan wie ik zelf metselverbanden en knipvoegen moet uitleggen. Hedendaagse schrijnwerkers hebben de technieken ook niet om een raamomlijsting op de oorspronkelijk manier te maken.”
Adriaan Linters: “Ik constateer een groot verlies van kennis bij aannemers, op alle niveaus. Als we daar niets aan doen, gaan we binnen 25 jaar amper zulke herbestemmingsprojecten kunnen verwezenlijken. Ons systeem van aanbestedingen moet daarom veranderen. In Duitsland worden de duurste en goedkoopste inschrijving sowieso uit zo’n aanbesteding geweerd. Zo haal je bedrijven die onder de prijs werken er al uit. In Frankijk moet je een erkenning hebben om aan een monument te mogen werken, en die erkenning geldt voor drie jaar. Dat geldt daar trouwens ook voor architecten.”
Jan Mannaerts: “Ik zie ook projectleiders die heel veel tijd steken in het zoeken naar – goedkopere – varianten. De studiedienst van zo’n aannemer doet dan heel ons werk nog eens in de rapte over, maar zulke varianten zorgen bijna altijd voor problemen op andere vlakken. En een bouwheer is heel gevoelig aan de kritiek van zo’n aannemer, dan moet je als architect vanuit een verloren positie toch gaan ijveren voor jouw oplossing. Dat leidt dan steevast naar een halfslachtig compromis, dat uiteindelijk toch duurder is dan op voorhand was ingeschat. Mijn pleidooi is dus: aanvaard dat een architect daar diep over nagedacht heeft en dat hij weet wat hij zegt.”
Bart Hoylaerts: “Er zijn inderdaad steeds meer discussies over alternatieven. Wat wij tekenen is steeds gebaseerd op echt vakmanschap, en is vaak ook effectief de beste oplossing. Vaak gaat het echter daar niet over, maar wel over de goedkoopste of duurste oplossing.”
Jan Mannaerts: “Nog een probleem bij zo’n aanbesteding: de onderaannemers liggen vaak niet vast op voorhand. Die geven zelfs vaak ook geen prijs meer op tot de hoofdaannemer zeker is van het werk, omdat het vaak toch verloren moeite is. Dan kom je zo’n aannemer tegen op de werf die je dossier helemaal niet kent en die tijdens de eerste werfvergadering zegt: ‘waar ben ik in hemelsnaam aan begonnen.’ Zorg toch dat je bij een aanbesteding ook van onderaannemers een engagement hebt! Dat moeten wij als architect bij zulke project ook op voorhand opgeven.”
Adriaan Linters: “Veel van die dingen kan je herleiden tot een gebrek aan ‘kwalitijd’, met een lange ij en een d. De extra tijd die je moet steken in het zoeken naar kwaliteit wordt bij ons veel minder gehonoreerd dan in onze buurlanden. Een voorbeeld: ik zat een tijd geleden in een team dat een nieuwe visie moest ontwikkelen voor de mijn van Beringen. Wij vroegen 50 euro per uur, maar met alle extra werkuren zal ons honorarium dichter bij de 10 euro per uur hebben gelegen. Een Engelse consultancygroep die advies kwam geven, vroeg 1500 dollar per dag, wat daar het normale honorarium is. Voor dat bedrag kan je natuurlijk andere dingen leveren dan voor 10 euro per uur. Aan ander voorbeeld: In Nederland vroegen ze me onlangs heel bescheiden of 400 euro genoeg was voor een advies. Voor een Vlaamse gemeente was voor een gelijkaardig advies zelfs niet mogelijk om de verplaatsingskosten terug te betalen.”
Als jullie een bepaalde wet zouden mogen invoeren, afschaffen of aanpassen voor kwalitatievere herbestemmingen, welke zou dat zijn?
Adriaan Linters: “De belasting op leegstand van industriegebouwen zoals ze nu bestaat. Die leidt immers tot sloop, niet tot herbestemming. De jaren na de stemming van die wet hebben slopers trouwens fortuinen verdiend, terwijl dat echt niet de bedoeling was.”
Bart Hoylaerts: “Wij zijn als architect afhankelijk van veel diensten. We hebben een soort coördinerende rol op de markt en treden heel snel op de voorgrond als SPOC, Single Point of Contact. Overheidsdiensten vragen van ons die rol ook naar andere overheidsdiensten, maar dat is natuurlijk de wereld op z’n kop. Het lijkt logisch dat er voor grootschalige projecten binnen de overheid één iemand naar voor komt die de coördinatie binnen de overheidsdiensten op zich neemt. Geef die persoon beslissingsrecht en laat hem de verschillende diensten op elkaar afstemmen. Zo ontstaan er minder tegenstrijdigheden in het vergunningsparcours.”
Luc Verbeeck: “Het is onredelijk dat je bij aanbestedingen referenties moet voorleggen van de laatste vijf jaar. Dat geeft sommige ontwerpers geen kans om aan bod te komen. Daarnaast zou ik de onroerende voorheffing aanpassen, want men taxeert op dingen die helemaal niet economisch zijn, zoals het steenbakkerijmuseum. Wij betalen nu jaarlijks 4.000 à 5.000 euro per jaar, maar dat museum brengt niets op. Dat is niet leefbaar.”
Adriaan Linters: “Op dat vlak zijn we dus ook een Europese uitzondering: historische gebouwen, uitgebaat door een non-profitorganisatie, zijn onderhevig aan die onroerende voorheffing. Als dat wegvalt, zou je immers veel kleinschalige projecten meer kansen geven.”
Jan Mannaerts: “De regelgeving is vandaag losgekomen van een visie. Soms zijn het pure regels geworden waar zelfs ambtenaren de bedoeling niet meer van kennen. Er moet terug verantwoordelijkheid en ambitie bij zulke ambtenaren gelegd worden.
Een laatste vraag: hebben jullie nog een gouden tip voor de overheid, voor een bouwheer of voor een ontwerper?
Adriaan Linters: “Aan iedereen dezelfde: denk na voor je begint. De tijd die je op voorhand in een project steekt is bepalend voor de kwaliteit van het eindproduct.”
Luc Verbeeck: “Besef waar je mee bezig bent. Creëer ook besef van de maatschappelijke waarde van zulke herbestemmingen.”
Bart Hoylaerts: “Bij elke herbestemming moet je eerst nadenken over het maatschappelijke en sociale aspect, niet over het economische. En durf daar met een heel open geest naar kijken.”
Jan Mannaerts: “Know what your business is. Ga kijken over de grens van je eigen domein, maar neem op je eigen domein verantwoordelijkheid op.”
Tom Vanhee: “Besef hoe belangrijk je opdracht is. Als bouwheer, als overheid én als architect. En durf verder te kijken."