De laatste jaren wordt men steeds vaker geconfronteerd met een hardnekkige, witgrijze waas die enkele maanden of zelfs jaren na de uitvoering op het gevelmetselwerk verschijnt (zie afbeelding). Op basis van mineralogische analyses werd vastgesteld dat deze uitbloeiingen voornamelijk uit gips bestaan. Dit verschijnsel wordt dan ook ‘vergipsing’ genoemd. Dit WTCB-artikel geeft een huidige stand van zaken over het fenomeen, bespreekt de vermoedelijke oorzaken ervan en vermeldt enkele mogelijke oplossingen om het te behandelen.
Baksteenmetselwerk wordt niet zelden ontsierd door witte uitbloeiingen op het oppervlak. Het gaat hier om zoutachtige afzettingen die ontstaan doordat wateroplosbare zouten naar het oppervlak meegevoerd worden en na verdamping van het water kristalliseren.
We willen er evenwel op wijzen dat er twee soorten uitbloeiingen onderscheiden kunnen worden. Zo zijn er enerzijds de snelle, primaire uitbloeiingen die quasi meteen na de uitvoering van het metselwerk verschijnen. Deze zijn goed oplosbaar en verdwijnen mettertijd door de regen. Voor meer informatie over deze uitbloeiingen verwijzen we naar het artikel ‘Uitbloeiingen op baksteenmetselwerk’ in het WTCB-Tijdschrift 1996/1. Anderzijds wordt men geconfronteerd met late uitbloeiingen die pas na enkele maanden tot zelfs jaren na het optrekken van het metselwerk optreden. Deze uitbloeiingen nemen de vorm aan van een hardnekkige, dunne witgrijze laag bestaande uit gipskristallen (CaSO4.2H2O) aan het geveloppervlak, die nagenoeg niet oplost in water, geleidelijk aan sterker in het oog begint te springen en zeer moeilijk te verwijderen is.
Fenomeen
Vergipsing is een complex fenomeen, veroorzaakt door een samenspel van diverse chemische en fysische processen in het metselwerk, die ervoor zorgen dat er gips gevormd wordt en naar het oppervlak getransporteerd wordt. Recentelijk werden er verscheidene studies uitgevoerd om het mechanisme beter te begrijpen.
Uit een studie die gevoerd werd in samenwerking met de baksteenindustrie is gebleken dat de vergipsing van metselwerk naar alle waarschijnlijkheid tot stand gebracht wordt door reacties in de cementgebonden mortel. Om de bindingstijd en de verwerkbare periode van de specie te sturen, wordt er immers vaak gips aan de mortel toegevoegd. Dit gips reageert vervolgens met het in het cement aanwezige tricalciumaluminaat en vormt ettringiet en monosulfaat. Door een trage en progressieve carbonatatiereactie met het CO2 uit de lucht ontbinden deze elementen geleidelijk aan in gips. Hoewel deze studie een eerste aanzet gaf om het fenomeen te ontrafelen, bleven er nog vele vragen onbeantwoord, onder meer omtrent de invloed van de baksteeneigenschappen en de omgevingsomstandigheden op het transport van de uitbloeiingen naar het oppervlak.