In de afgelopen maanden is er in architectenkringen nogal wat commotie geweest over de verloning van architecten, in het bijzonder van stagiairs. Alles begon met een opinieartikel van architect Enver Peeters in de Standaard over het hongerloon van architecten. Het antwoord van dhr. Jan Melis, toenmalig voorzitter van de Vlaamse Raad van de Orde van architecten, werd door velen als een kaakslag aangevoeld. Er kwam een stroom van reacties en een open brief aan minister Clarinval werd door meer dan 1.000 architectuurwerkers ondertekend. Het getuigde inderdaad van een verregaande wereldvreemdheid van dhr. Melis om te geloven dat een stagiair in een sterke positie staat om met zijn of haar stagemeester te onderhandelen over het uurloon. In de hele polemiek waren er echter nog een paar opmerkelijke zaken vast te stellen.
Grondstroom
De massale verontwaardiging kwam niet via de Orde en/of de bestaande beroepsverenigingen, maar wel rechtstreeks vanuit het korps. Het is verwonderlijk dat een dergelijke grondstroom zolang onder de radar is gebleven van zowel de Orde als de beroepsverenigingen. Een biedvergoeding bij architectuurwedstrijden is de afgelopen maanden wel in de actualiteit geweest en in 2021 waren er ook enkele publieke reacties bij de indexering van de uurvergoeding voor stagiairs, maar daar bleef het dan ook bij. Nu is er blijkbaar een groot aantal (jonge) architecten die vinden dat het hoogdringend tijd is voor een grondige hervorming. Er werd zowaar een nieuwe beroepsvereniging opgericht (BAU), die samen met Dear Architects aan de slag ging om de belangen van de architecten te verdedigen.
Stagemeesters
De Orde wordt door velen geviseerd omwille van de lage uurvergoedingen voor de stagiairs. Tot op heden bestaat er geen enkele wettelijke regeling voor de vergoeding van de stagiairs (met uitzondering van de stagiairs van de Regie van Gebouwen). De Orde heeft een tiental jaren geleden zelf het initiatief genomen om minimum uurvergoedingen in te stellen, in de eerste plaats om komaf te maken met gratis stages. Sommigen vechten echter de bevoegdheid van de Orde aan en menen dat de stagevergoedingen nog altijd vrij zijn. Het is dan ook te betreuren dat er stagemeesters zijn die weigeren om het minimum toe te passen of er niet voor terugdeinzen om met twee contracten te werken.
Sommige stagemeesters hebben ook al laten weten (weliswaar niet in de media…) dat hogere uurvergoedingen voor stagiairs niet kunnen omdat het de rentabiliteit van de kantoren in het gedrang brengt. Andere stellen onomwonden dat als de stagiairs duurder worden, het veel interessanter is om een architect-assistent of een bouwkundig tekenaar aan te werven. Die zouden dan ongeveer even duur zijn, maar technisch veel beter opgeleid en onmiddellijk inzetbaar.
Men kan inderdaad niet om de vaststelling heen dat het technisch niveau van de afgestudeerde architecten blijkbaar niet voldoet aan de verwachtingen van de stagemeesters. In de enquête die de Orde in 2019 heeft gehouden bleek dit één van de grote pijnpunten. De onderwijsinstellingen zijn blijkbaar van mening dat de opleiding veeleer academisch moet zijn en dat de stagiair de job moet leren tijdens de stage. De stagemeesters daarentegen verwachten dat de stagiairs een minimum aan technische bagage hebben. Het zou ongetwijfeld ook nuttig zijn mocht men tijdens de opleiding wat meer aandacht besteden aan het ondernemerschap.
Het probleem is echter dat de Orde geen enkele inspraak heeft in de opleiding. Het is dan ook te vrezen dat als het onderwijs de opleidingen niet meer praktijkgericht maakt, stageplaatsen verloren zullen gaan ten voordele van architect-assistenten en bouwkundig tekenaars. Er zou dus dringend een wettelijke procedure moeten komen om de Orde en de beroepsverenigingen inspraak te geven over de opleiding van de architecten.
De Orde is er voor de bouwheer
In de open brief die ir. arch. Alexander De Mont schreef, wordt de vraag gesteld waarom een architect moet betalen voor de Orde, als die er feitelijk is voor de bouwheer. Deze kritiek op de Orde is toch wel frappant, want ze geldt eigenlijk voor elke orde of beroepsinstituut.
Men kan het bestaan van een orde rechtvaardigen met het argument dat als men een monopolie krijgt van de overheid, men als “return” met de beroepsgroep probeert om een zeker kwaliteitsniveau te garanderen ter bescherming van de bouwheer. Elke orde of beroepsinstituut is trouwens ontstaan op vraag van de beroepsgroep zelf en werd nooit opgelegd door de overheid.
De Orde wordt echter door veel architecten gezien als een vakbond: als men ervoor betaalt, dan moet men ook de belangen van de architecten verdedigen. En dan komt men natuurlijk in een onmogelijke spreidstand. Men kan niet enerzijds een vakbond zijn om de economische belangen van de architecten te verdedigen (wat de beroepsverenigingen wel doen) en anderzijds pretenderen dat men het algemeen belang en dat van de bouwheer verdedigt. Dan is de geloofwaardigheid van de Orde volledig zoek.
Uit veel reacties (zie ook de Instagram account wanorde.van.architecten) blijkt echter ook het gebrek aan transparantie de steen des aanstoots te zijn voor veel architecten. Dit euvel kan echter gemakkelijk door de Orde opgelost worden, bijvoorbeeld door de verslagen van haar vergaderingen volledig openbaar te maken (uiteraard met uitzondering van persoonsgebonden dossiers). De verslagen zoals die nu op de website te raadplegen zijn, bestaan uit niet veel meer dan de vermelding van de agendapunten. Men kan dus als kiezer onmogelijk controleren wat de mandataris voor wie men gestemd heeft, als standpunt inneemt in de Orde. Er is dus geen enkele vorm van sociale controle mogelijk. De Orde zal ook een inspanning moeten doen om financieel transparanter te zijn.
Uiteraard is een orde totaal ongeloofwaardig als ze openlijk in vraag wordt gesteld door haar leden. Het is misschien tijd om in een referendum aan de architecten de vraag voor te leggen of men nog een orde wenst en zo ja, hoe men wil dat die functioneert. Een orde of beroepsinstituut is trouwens geenszins noodzakelijk om een gereglementeerd beroep te kunnen uitoefenen (zie bijvoorbeeld de tandartsen).
Desinformatie
In de stroom van reacties was er nog een opvallend artikel in de Standaard. Dhr. Gideon Boie, docent en onderzoeker aan de faculteit Architectuur van KU Leuven, tackelde de Orde met beide voeten vooruit. De Orde werd mee verantwoordelijk gesteld voor de uitbuiting van stagiairs. Waar ir. arch. De Mont en BAU pertinente en gefundeerde kritiek geven op de werking van de Orde, is het artikel van dhr. Boie een fraai staaltje van desinformatie:
Als men in de KU Leuven op een dergelijke manier de studenten opzet tegen de Orde, dan zal men nog veel werk hebben om het blazoen van de Orde op te poetsen.
Barema’s?
Dhr. Boie is echter niet de enige die nog droomt over barema’s. Er zijn veel mandatarissen in de Orde en bestuursleden in beroepsverenigingen die nog altijd hopen dat de barema’s opnieuw zullen ingevoerd worden. Alhoewel het volgens het Europees recht in theorie wel mogelijk is om barema’s in te voeren, is er in de praktijk daarvoor geen steun te vinden. Noch de politieke partijen, noch de consumentenverenigingen, noch de Europese Commissie zijn daar vragende partij voor. Temeer daar in 2022 de Duitse barema’s voor architecten en ingenieurs werden teruggefloten door het Europees Hof van Justitie.
Het wordt hoogdringend tijd dat de Orde en de beroepsverenigingen gezamenlijk aan het korps duidelijk maken dat men geen heil meer moet verwachten van barema’s. En het moet ook expliciet gezegd worden dat Europa het beroep van architect als een commerciële onderneming beschouwt. Zelfs medische beroepen worden beschouwd als commerciële ondernemingen. De argumenten dat men een creatief beroep is of dat men een taak heeft van openbaar belang, beletten niet dat men valt onder de dienstenrichtlijn en de mededingingsregels.
Na de klaagzang van de afgelopen maanden heeft de nieuwe voorzitter van de Orde, ir. arch. Jos Leyssens, aangekondigd dat de Orde zich zal inzetten om de economische positie van de architecten te verbeteren. De vraag is echter hoe de Orde dat kan realiseren zonder te botsen met de mededingingsregels. De architecten moeten beseffen dat de mededingingsautoriteiten elke poging om de prijszetting in de markt te beïnvloeden, nooit zullen aanvaarden. Met andere woorden: de Orde (en de beroepsverenigingen) zijn aan handen en voeten gebonden als het gaat over de verloning in de sector.
Een verbetering van de economische positie van de architect zal in de eerste plaats afhangen van een hervorming van de wet van 1939. De huidige wet hangt als een blok aan het been van de architect en ontneemt de architect als ondernemer enorme economische mogelijkheden. Samenwerkingsverbanden zijn volgens de wet van 1939 bijvoorbeeld niet mogelijk, terwijl er in de praktijk meer en meer op die manier gewerkt wordt. Een nieuwe wet is dus absoluut noodzakelijk. De vraag is echter of er bij de architecten een meerderheid zal te vinden zijn om verregaande wijzigingen door te voeren. Als men de onverenigbaarheid architect-aannemer in stand wil houden en als men blijft dromen van de architect als bouwmeester in een ivoren toren, die dank zij barema’s het openbaar belang verdedigt, dan valt het ergste te vrezen. In dat geval zal een hervorming vroeg of laat worden opgelegd door de overheid, zonder akkoord van de architecten.
Leeftijdsgrenzen in de Orde
Wat met de acties van ir. arch. De Mont en BAU ondertussen wel heel duidelijk is geworden, is dat jonge architecten het niet langer nemen dat iemand die jonger is dan 30 jaar zich geen kandidaat kan stellen voor de verkiezingen in de Orde. Het is inderdaad merkwaardig dat de wetgever deze voorwaarde heeft opgelegd, terwijl dat niet het geval is voor de door Koning benoemde leden van de Nationale Raad (waarvan sommigen bovendien niet eens het beroep uitoefenen en ook niet ingeschreven zijn op de tabel). Er is geen enkele objectieve motivering waarom een verschillende behandeling noodzakelijk is. De wetgever mag dus geen leeftijdsgrenzen opleggen aan kandidaten voor de verkiezingen. Hopelijk kan deze discriminatie tegen de volgende verkiezingen worden weggewerkt.
Philip Adam is architect en lid van de Nationale Raad van de Orde van Architecten. Hij schreef dit opiniestuk in eigen naam.