Tijdens een recent gesprek met een groep architectuurstudenten van de Universiteit Antwerpen, georganiseerd door faculteitsmedewerker Maarten Lambrechts, ging het op een bepaald moment over de rol van de architect binnen onze hedendaagse context. Een interessante vraag, die tijdens mijn architectuurstudies nooit gesteld werd", aldus Catherine Vangilbergen, Development Manager bij Van Roey Vastgoed, in dit opiniestuk. Ze roept op om meer aandacht te hebben voor de levenscyclus van een gebouw.
Catherine Vangilbergen schreef deze bijdrage in de aanloop naar het NAV Architectencongres over de toekomst van de architect, op 8 juni in Mechelen. Schrijf je snel in en laat je volop inspireren.
Wij leerden gedurende vijf jaar een onderscheid te maken tussen “goede” architectuur en banale vormgeving. We baseerden ons hiervoor op de architectuurgeschiedenis, en (opbouwende) kritiek tijdens de ontwerpateliers. We bezochten gebouwen en tentoonstellingen en bestudeerden plannen van goede ontwerpen… We hadden elk een collectie dikke architectuurboeken, waren geabonneerd op toonaangevende tijdschriften en we hadden onze idolen in de architectuurwereld. Tijdens onze ontwerpateliers probeerden we te bewijzen dat we ondertussen wisten wat goede architectuur was. We trachtten tijdens onze toelichting te verduidelijken hoe goed een gebouw zich zou verhouden tot zijn omgeving. Hoe de planindeling doordacht was en een perfect antwoord bood op de gevraagde invulling. Hoe een gebouw zijn context beter zou kunnen maken, gewoon door te bestaan (en daardoor misschien toch ook ooit in één van de boekjes zou kunnen belanden). In onze pitch hadden we geen aandacht voor de levenscyclus van het gebouw: zou het relevant blijven in de toekomst? Is er flexibiliteit in de planindeling waardoor het een andere invulling kan krijgen op termijn? Er waren geen extra punten te rapen door een slimme keuze van materialen en constructietechnieken die de onderhoudskosten op termijn onder controle zouden houden en dus belangrijke ecologische en economische winsten zouden kunnen opleveren.
Misschien was deze vraagstelling toen ook nog veel minder relevant dan vandaag. In onze huidige context is het meer dan ooit duidelijk dat we met zijn allen een stevige inspanning moeten leveren om met onze sector te evolueren van een lineaire economie naar een circulaire economie. Hiervoor zijn echter een paar belangrijke mindshifts nodig, waarvan het vaak aangehaalde “hit and run” model één van de grootste uitdagingen blijkt. De oplevering is voor iedereen die betrokken is bij de realisatie van een project, het moment suprême. Dan worden de foto’s genomen, wordt de fles bubbels open getrokken en hier en daar een lint doorgeknipt. Team “design and build” draagt het gebouw op dat moment over aan zijn gebruikers. Dan is het aan hen om verder zorg te dragen voor de constructies. De oplevering is de eindmeet, dan worden de punten uitgedeeld en de cheque overhandigd. En net daar wringt het schoentje.
Je ziet zelden of nooit een post of een artikel waarin er wordt uitgepakt met een gebouw dat er 10, 20, 30 jaar staat en dat gedurende deze tijd (moeiteloos) zijn waarde heeft weten te behouden en nog relevant is binnen een veranderde context. Terwijl net dat, vandaag meer dan ooit, het kenmerk is van een goed gebouw. We kwamen ook tot die conclusie tijdens ons gesprek met de studenten. De eindmeet zou moeten worden verlegd naar ver voorbij de oplevering en dit voor alle stakeholders binnen een bouwproces.
Het radio-interview met de “man die België zijn ballen gaf”, Frans Cools de werfleider van het atomium, was verhelderend op dit vlak. Hij werd geïnterviewd naar aanleiding van de laatste restauratiewerken aan het Atomium. De fierheid die hij had over het feit dat de constructie nog steeds in goede staat was, ondanks een minder intensief onderhoud, en dus eigenlijk weinig aanpassing behoefde, was inspirerend.
Hoe het niet moet
Een slecht voorbeeld is soms nog sterker dan een goed voorbeeld. De tristesse die me bekroop tijdens het warm weerzien met “mijn erasmusstad”, Valencia, staat in schril contrast met de inspiratie die binnenkwam tijdens het interview met Cools. Die tristesse is gelinkt aan de toeristische trekpleister van de stad: de “Ciudad de Artes y Ciencias” van Calatrava: de architect die met dit huzarenstuk bijna zijn geboortestad tot faillissement bracht.
De gebouwen bleken tijdens mijn erasmustijd al niet geschikt voor het beoogde programma. Ze kwamen vooral over als oversized sculpturen die toevallig ook een inkomdeur hadden. Over de meerwaarde van dergelijke architectuur valt te discussiëren, zeker binnen een circulaire context, maar dat leidt ons te ver. Het wauweffect van deze gebouwen, de reden waarvoor vandaag nog menig toerist naar Valencia trekt, wordt vandaag teniet gedaan door de trieste uitstraling van deze indrukwekkende constructies.
Een gebrekkig (en misschien ook op sommige plekken quasi onmogelijk) onderhoud zorgt ervoor dat de gebouwen razendsnel aftakelen. Dat de realisatie een waanzinnige hap uit de budgetten van Valencia en de communidad Valenciana betekende is een gekend gegeven. Dat voor het gepast onderhoud van deze gebouwen nog een veelvoud van zou nodig zijn, lijkt over het hoofd gezien. Een triest, maar duidelijk voorbeeld dus van hoe het niet moet.
Laat ons uit beide voorbeelden inspiratie halen over hoe we binnen de sector allemaal onze rol moeten beginnen herdefiniëren. Laat ons 30 jaar na de realisatie nog eens een lint doorknippen en op dat moment opnieuw onze fierheid delen via alle media die we op dat moment ter beschikking hebben.
Spreek je een woordje Spaans? Op de website van de krant Las Provincias vind je een boeiend artikel over het verval dit project (La Ciudad de las Ciencias pierde brillo), geïllustreerd aan de hand van 100 foto's van Irene Marsilla.