VRIJE TRIBUNE. Essay Thomas Roelandts: 'Het wonen in crisis: van ziektebeeld naar remedie'

De stad vergrijst terwijl het platteland verjongt. Dromen jongeren dan massaal van een idyllisch leven op de boerenbuiten? Niet meteen, schrijft architect Thomas Roelandts van Marge Architecten. Geld - of het gebrek eraan - is de drijvende kracht. In het essay hieronder onderzoekt hij de oorzaken van deze evolutie en doet hij voorstellen om de stad terug diverser te maken.

Anamnese: ongewenste wisselstroom

Een heldhaftige daad leverde je vroeger de (symbolische) sleutel van de stad op. Je had de gemeenschap een flinke dienst bewezen en als wederdienst gaf de gemeenschap zijn symbolische dank in de vorm van ‘altijd welkom’. De ‘sleutel van de stad’ lijkt tegenwoordig ook zeker niet voor iedereen voorbestemd, maar dat heeft niets te maken met heldendaden of gemeenschapsgevoel. Niets nieuws onder de zon, want het is al even gaande: als het op kopen van vastgoed aankomt is er een geografische wisselstroom met twee richtingen vast te stellen. Welgestelde (en veelal oudere) generaties trekken van het platteland terug naar de stad (veelal het onbetaalbare centrum van die stad), terwijl minderbedeelden (veelal jongere) generaties vaak noodgedwongen dienen te vluchten naar de stadsrand of het buitengebied. De stad vergrijst terwijl het platteland vergroent (op de verkeerde manier).

De termen ‘groen’ en ‘grijs’ zijn op dat vlak misschien te ongenuanceerd, want de voornaamste factor die de geografische locatie bepaalt is niet per se leeftijd, etniciteit of diploma, maar de geldbuidel. Vraag en aanbod. Er is simpelweg ook gewoon te weinig plaats voor ons allen in het ‘stadshart’. Dit onevenwicht veroorzaakt voor een groot deel de prijs. De (vaak voorkomende) gebrekkige verdichting van steden werkt de ‘plaats-schaarste’ alleen maar in de hand. Het doet denken aan de middeleeuwen, waarbij jouw rijkdom zich vertaalde in hoe dicht je graf zich bij het altaar van de kerk zou bevinden (summum: in het altaar, enkel voorbehouden voor relikwieën van heiligen). Dit is trouwens geen louter Belgisch fenomeen, maar wereldverspreid: de koopkracht polariseert, de middenklasse dunt uit. In vele landen manifesteert zich dit in fenomenen zoals heel lang thuis (bij de ouders) blijven wonen of levenslang huren. De zonet besproken wisselstroom (of geografische polarisatie) is in ons land echter ook een zeer aanwezige ‘oplossing’ voor het gestelde financieel probleem.

Dit is uiteraard een zelfversterkend proces: geld trekt meer geld aan: eerst was de binnenstad onbetaalbaar, dan het gebied binnen de ring, dan de randgemeentes … Soms koppen kranten met berichten als: ‘Jongeren kiezen steeds meer voor samenhuizen en alternatieve woonvormen’. Samenhuizen in zijn vele vormen is fascinerend en enorm aan te moedigen, maar het is pijnlijk hoe dit wordt voorgehouden als ‘een keuze van de jongeren’, terwijl het in realiteit voor velen nog de laatste manier is om een stukje binnenstad te ervaren.

Voor zij die die het probleem van deze polarisatie niet zouden zien en op z’n Mitterands denken: ‘et alors?’; toch nog even compact volgende duiding. Ondertussen zijn de gevolgen van ons nonchalante ruimtelijke beleid uit het verleden pijnlijk duidelijk: een biologische ramp (biodiversiteit, te veel of te weinig water, vervuiling, klimaat …), een economische ramp (niet concurrentiële landbouw, brokkelbruggen, fileleed, nutsaansluiting tot het meest afgelegen veld …) en een medische ramp (lichtvervuiling, luchtvervuiling, geluidsoverlast, grond- en watervervuiling …). We moeten dit beleid liefst in spoedtempo terugdraaien. Om even het klimaataspect eruit te halen: vele studies tonen ondertussen aan dat - los van alle duurzaamheidsingrepen die men kan toepassen op een gebouw - de locatie van dat gebouw één van de meest bepalende zaken is m.b.t. deze gewenste duurzaamheid.  Maar dit ruimtelijk beleid terugdraaien is dus net wat die geografische polarisatie absoluut niet doet. Integendeel, het cementeert (pun intented) het landschap en de problematische situatie vast. Het landschap consolideert zich (letterlijk) voor de komende decennia. Een Faustiaanse ruilhandel, waarbij er geen of te weinig vooruitgang geboekt wordt.

 

Diagnose: het druppelt zelfs nauwelijks

Als een dronkaard die met schaafwondjes wakker wordt op een plek die hij niet kent, kunnen we ons terecht afvragen: hoe zijn we hier geraakt? Aangezien geld bepalend is: follow the money. Eind jaren ‘60 kan zowat gemarkeerd worden als de desillusie van de modernistische droom: het was dan toch niet (helemaal) gelukt om utopische samenlevingsmodellen succesvol te ontplooien. De naoorlogse welvaart en het sociale groepsidee (‘iedereen verdient een huis en een kleurentelevisie’) was van beperkte duur en klapte al helemaal in elkaar met de olie- en inflatiecrisis (1975: inflatiecijfer van 11,42%). Optimisme en gemeenschapsgevoel ruilden zich in voor pessimisme en eigenbaat, zo lijkt het. Op zich is dit een natuurlijke en begrijpelijke reactie: hoe slechter het gaat, hoe sneller we eerst aan ons eigen vel denken.

De maatschappij verschuift in die periode naar een duidelijk meer individualistische richting. Dit wordt voor een groot deel politiek gestuurd. Westerse regeringen worden in deze periode liberaler. De oplossing voor de financiële crisis wordt gezocht bij ‘geld alle ademruimte geven’. Laissez-faire. Er mogen zo weinig mogelijk beperkende maatregelen zijn die economische groei zouden kunnen belemmeren; we moeten immers uit het dal klimmen. Politieke beslissingen worden idealiter voorafgaand getoetst aan een hele set parameters om in te schatten of ze goed zijn voor een samenleving of niet. In deze periode is de zucht naar economisch herstel en weelde echter zo groot, dat de parameter geldgewin bijzonder zwaar doorweegt. De motivatie voor dit beleid werd nog het mooist verwoord in de ‘trickle down’-theorie zoals onder meer toegepast door oud-VS-presidenten Richard Nixon en vooral Ronald Reagan: als de grote mannen bovenaan het goed doen, zal dat wel neerdruppelen op de lagere klasse. Als we slechts een oog werpen op de minimumloon-orderpickers die de ‘fulfilment centers’ van Amazon bevolken; of op de recente stakingen bij Total Energies ten gevolge van woekerwinsten die niet doorstromen in loonsopslag voor hun eigen medewerkers, kunnen we snel concluderen dat er niet al te veel geld naar beneden is gedruppeld, in tegendeel.

Maar het kwaad is geschied: geld heeft decennia lang te veel vrijheid gehad, waardoor het de wereldorde heeft helpen scheppen en ondertussen ook die positie heeft geconsolideerd. Dit economische paradigma is stevig geworteld in alles. Niet alleen in voor de hand liggende zaken. Zonder ons te verliezen in een zijspoor, is toch kort het vermelden waard hoe geld ook de wijziging van identiteit en de erosie van burgerschap heeft teweeggebracht. Paul Verhaeghe en Dirk De Wachter hebben hier uitgebreid over geschreven. Hun samengebalde these is de volgende: de vrijheid van de laissez-faire-politiek legt de verantwoordelijkheid van succes en falen bij het individu in plaats van bij de samenleving in zijn geheel. Je moet het zelf maar regelen. Aangezien succes het beste meetbaar is, speelt de accumulatie van geld een belangrijke rol hierin. Onze verhouding tot geld heeft dus ook onze perceptie van onszelf én de perceptie op de samenleving ingrijpend veranderd. Je kan je afvragen wat dit te maken heeft met de woonproblematiek. Wel, alles. Dit beleid heeft de huidige economische polarisatie veroorzaakt en er is tegelijk een individualistisch denkkader geïnstalleerd dat het heel moeilijk maakt om hier iets aan te wijzigen. We hebben te maken met een sluwe vos.

 

Ontkenningsfase of ontwenningsfase

Laten we even aannemen dat we de geografische polarisatie (als uiting van de financiële polarisatie) wensen tegen te gaan, in het minst omwille van de verstrekkende klimatologische omstandigheden. Waarom komt er dan zo traag beweging in? Zelfs nu de planeet zich steeds meer in kritische toestand bevindt, waarom werkt ‘het geld’ vaak nog niet mee om dit aan te pakken? Onderzoek toont aan dat de meeste weerstand tegen veranderingen niet optreedt bij het louter inperken van vrijheden, maar specifiek bij het inperken van verworven vrijheden.

Mijn stelling gaat uit van de veronderstelling dat de meeste mensen graag de stad zouden willen als woonplaats, maar weinigen het kunnen betalen. Deze laatste en grootste groep kiest dan ietwat noodgedwongen voor het platteland. Met enig gefrons zou je kunnen inbrengen dat dit kort door de bocht is, dat vele bevolkingsgroepen net op zoek zijn naar of leven in een gebied ‘ver van buren en gevuld met schone verzichten’ en de stad niet voor iedereen gewenst is. Natuurlijk, smaken en kleuren, voor een bepaalde groep zal dit zeker opgaan. Maar enerzijds moeten we ons afvragen of dit geen ‘epifenomeen’ is waar oorzaak en gevolg worden verward met elkaar: willen die mensen in de natuur wonen (lees: landbouw) omdat de stad niet gewenst is? Of is het omdat zij door de stad niet gewenst zijn (lees = te weinig geld), dat ze zich dan tevreden stellen met wat wel haalbaar is? Anderzijds is dit het najagen van een fata morgana: ‘alleen in de natuur willen wonen’ in één van de meest dichtstbevolkte én volgebouwdste regio’s van Europa kan je op zijn minst een ‘bizarre’ wens noemen. Uiteraard zal deze wens niet houdbaar zijn en hoe meer mensen die najagen, hoe meer (ruimtelijk) schaars die ook wordt. De ogenschijnlijke oase schuift mee op met de horizon. Dit (noodgedwongen) gedrag lijkt met samengeperste oogleden behoorlijk op struisvogelpolemiek: wie er iets wil aan doen, kan niet; wie dit wel kan, wil niet.  Zowel het ideale stadscentrum als het ideaal van leven in de natuur, boekt verlies. Het is vooral het tussengebied dat aangesproken wordt: ons Vlaams versnipperd landschap. Geld wint nog steeds de veldslag.

 

Een poging tot remedie

‘The million dollar question’ (letterlijk?) is dan hoe je weerwerk biedt aan dit proces. Laten we geen pleidooi houden voor een discours in de trant van ‘geef de stad terug aan de jongeren/ minderbedeelden/…’. Laten we vooral een pleidooi houden om de stad aan iedereen te geven en de huidige economische en daardoor geografische polarisatie tegen te gaan. Als we Newton mogen geloven (ik geloof hem), brengt elke kracht een tegengestelde kracht teweeg. Ik ben geen beleidsmaker, econoom of socioloog. Maar sta me even toe om volgende stelling bruut en vereenvoudigd te poneren: als het probleem ‘geld werkt te veel/vooral voor het individu’ is; is de oplossing dan niet ’geld werkt vooral voor de groep’? Waarschijnlijk huiveren nu enkele lezers. Ze lezen er een politieke kleur in, zij het dan links of rechts. Lees met gerust gemoed verder: ik wil de piste van ‘geld inzetten voor de gemeenschap’ volledig apolitiek onderzoeken. Specifieke partijideologieën interesseren mij allerminst. Wat mij wel boeiend lijkt, is een duurzaam en inclusief geldbeleid binnen en voor de samenleving.

Voor mij betekent dit geldbeleid een symbiose van ‘zorgen voor elkaar’ en ‘lekker welvarend zijn’. Te snel wordt gedacht aan verouderde modellen van ‘het sociale vangnet’: we steunen vooral de zwakken, no questions asked. Waar ik op doel is een werkelijke symbiose (het woord is niet met willekeur gekozen): je maakt het zo haalbaar mogelijk voor iedereen en dat zorgt net voor de robuuste en rendabele economische motor (waardoor het ook weer haalbaar wordt voor iedereen). Dit betekent het wegbewegen van een post-christelijke mentaliteit van ‘help de zwakken, ze kunnen er niet aan doen’, naar een holistische aanpak die doelt op: ‘als iedereen zich goed voelt, voelt de staat/economie zich goed’. Dit staat helemaal los van morele principes zoals schuld of vrijblijvend altruïsme. Het altruïsme heeft wel degelijk een doel, met name dat ondersteuning leidt tot welvaart of op zijn minst levenstevredenheid, wat op zijn beurt terug leidt tot vooruitgang van de groep als zijn geheel. Altruïstisch kapitalisme als het ware, waar de ‘return on investment’ steeds op lange termijn en nooit op korte termijn wordt bekeken. Enkele maanden terug lanceerde Thomas Pikkety (‘Het nieuwe kapitaal’) net een nieuw boek waarin hij dit idee volledig onderzoekt en ontwikkelt: ‘A Brief History of Equality’. Hij schuift een herverdeling van middelen naar voor die wordt afgedwongen door enerzijds beleid (politiek), maar anderzijds ook door participatie (inspraak, burgerzin, collectief denken).

Wat dan met het wonen? Eerder dan strijden tegen de huidige ‘powers that be’ (economische polarisatie), lijkt het mij interessanter om eerder parallelle bewegingen te ontwikkelen die kunnen concurreren met het initiële. Minder abstract: niet de koopkracht van de huidige ‘stadskopers’ verlagen, maar eerder deze huidige groepssamenstelling veel meer divers maken. Dit zou op verschillende manieren kunnen worden uitgewerkt: een beleid waarbij de eigen inbreng van leningen voor bepaalde inkomensklassen door de samenleving wordt gedragen, (meer) subsidies om verdichting en korte afstands-wonen haalbaarder te maken, uitgekiend voorkooprecht op bepaalde ‘sleutelsites’ in de stad, het faciliteren en financieel aanmoedigen van coöperatieven … Met een gerust hart kunnen we vaststellen dat er steeds meer aandacht en initiatief is voor een gespreid aanbod in woontypes en een haalbaarheid voor verschillende inkomensklassen (bijvoorbeeld de wetgeving over ‘de bescherming van de eengezinswoning’). We zullen meer van dat nodig hebben in de nabije toekomst.

Uiteraard - zoals elke financiële beslissing in een samenleving - dient dat geld ergens vandaan te komen. Op korte termijn zou je deze geldinstroom ‘negatief’ kunnen invullen door de lasten te leggen bij degenen die het kunnen betalen, of bij het gedrag dat je probeert te ontmoedigen (een beproefde methode). Maar je zou het misschien als samenleving ook als een afbetaling met een terugverdientijd kunnen beschouwen. Net zoals preventie in de zorgsector pakken goedkoper is dan ziektebestrijding, en je huis isoleren uiteindelijk je geld doet besparen, zo zou ook deze ‘tegenbeweging’ kunnen worden beschouwd als iets wat inderdaad geld kost, maar eigenlijk nog veel meer geld oplevert. In dergelijke schema’s vindt er steeds een tijdsverschuiving plaats tussen investering en rendement. Dit is dus eerder een langetermijnvisie. Geld wordt zo geen rem, maar eerder een katalysator. 

De hier besproken economische mentaliteitswijziging staat natuurlijk niet op zich. Het gaat hand in hand met de nodige verdichting van steden. Niet enkel moet het aanbod zich spreiden over inkomensklassen, er moet simpelweg ook gewoon genoeg plaats gecreëerd worden in die steden. Laten we tijdens het proces van stadsverdichting nieuwe of vrijgekomen woningen alvast economisch divers verdelen om een gepolariseerd bebouwd stadsweefsel te voorkomen. Zoals het artikel begon: ruimtegebruik en geld moeten samen worden beschouwd.

 

Deel dit artikel:
Onze partners