Ik zaag niet graag. Als ik een column schrijf, dan schrijf ik het liefst over botsende visies; over andere ideeën; over een dialoog tussen intelligente en capabele partijen die van mening verschillen. Dan wil ik me proberen in te beelden waarom de dingen zijn zoals ze zijn, ook al ben ik er niet akkoord mee. Dan wil ik me even aan de andere kant proberen te zetten, en het gevoel hebben dat die oefening het waard is. Maar niet deze column. Deze column gaat niet over de bedoeling achter regels, maar over de absurditeit ervan. Niet over de geest van de wet, maar over de onduidelijkheid wat de wet dan zelfs zou zijn. Deze column gaat over kafka. Deze column gaat over Brusselse stedenbouwkundige vergunningen.
Een paar cijfers. Verbinden van twee winkelpanden in Vorst? 14 maanden tussen indiening en gunning. Wijzigen van een voordeur voor hetzelfde project? Nog eens 17 maanden. Een halfopen woning in Brussel? 18 maanden. Regularisatie van een veranda in Ouderghem? 12 maanden, and counting... Dakkapel in Ganshoren? 24 maanden, inclusief dubbel beroep. Van dat laatste project heeft de klant me onlangs laten weten dat ze, ondanks het uiteindelijk verkrijgen van de vergunning, het de moeite niet waard meer vinden. Ze verhuizen buiten Brussel.
Nog wat cijfers misschien. Simpele aanvraag? Het dossier in vijfvoud. Ja, dat heb je goed begrepen, op papier... De kleinste afwijking? Het dossier in negenvoud. En dan nog extra kopieën voor de brandweer. En de dienst monumentenzorg. En het openbaar onderzoek. Je vraagt best ook altijd op voorhand hoeveel kopieën je moet indienen; na 15 dossiers op twee à drie jaar tijd te hebben verwerkt, weten wij nog steeds niet wat de logica precies is (ondanks tabellen van de gemeentes). Ook niet te vergeten; een versie van de plannen op groot formaat, en nog een versie op A3... In sommige gemeentes zal men je ook vragen de plannen van de vorige aanvraag (die je notabene van het archief van de gemeente zelf krijgt) ook eens in vijf/negen/veertien-voud te printen, te paragraferen, en samen in te dienen.
Haalbaarheidsstudie regenwaterput...voor een penthouse
Onlangs is men begonnen ook een digitale versie te vragen. Let goed op het woord “ook”. In Brussel komt digitalisatie namelijk bovenop de papieren procedure, niet ter vervanging ervan. U dient op papier in, en dan stuurt men u een “attest van onvolledig dossier” terug, waarop dan de instructie staat om het dossier ook digitaal in te dienen. Dat “attest van onvolledig dossier” is een fenomeen op zich onder Brusselse architecten. Op 15 dossiers hebben we welgeteld één project zonder deze tussenstap kunnen indienen – wat moeten we wel slechte architecten zijn! Een kleine greep uit de commentaren van deze attesten… Gelieve een stippellijn tussen snede-pijlen op het plan te zetten. Gelieve op het inplantingsplan de buren niet “grijs” te tekenen, maar met de textuur van hun dakbedekking. Gelieve een haalbaarheidsstudie voor een regenwaterput te maken voor de aanvraag van een dakterras op een penthouse. En ja, voor elke planwijziging mag u opnieuw x-aantal exemplaren afdrukken en laten ondertekenen. Een stedenbouwkundig ambtenaar heeft me ooit informeel de ware toedracht van deze attesten toegegeven; hun achterstand is te groot, en dit is hun enige manier om wat tijd te winnen...
Als je deze horde voorbij bent, dan wacht jou (in de meeste gevallen) het plezier van de Overlegcommissies. Bij elke afwijking op de GSV (Gewestelijk Stedenbouwkundige Verordening) moet het dossier gepresenteerd én verdedigd worden voor een commissie – en gezien de strenge aard van de GSV, heb je zeer vaak een afwijking. Het is echt een must-do qua schouwspel. Ik heb als student én lesgever architectuurjury’s meegemaakt in een zestal verschillende scholen, maar nooit heb ik een even paternalistische set-up meegemaakt als op deze commissies. Standaard mag je met de bouwheer plaatsnemen op een stoeltje te midden van een grote zaal, tegenover een lange tafel van ambtenaren die één voor één je project (inclusief de tekenstijl) op de korrel nemen. In Ganshoren is dit in de raadszaal, waar de ambtenaren achter een gesculpteerde houten tafel in halfrond en twee trapjes hoger rond jou zitten. Zelf krijg je niet eens een tafeltje voor je plannen. Wat er op die commissies met je project gebeurt, ja, dat is echt the wild wild west. Er zullen wijzigingen gevraagd worden, er zullen toevoegingen gevraagd worden; en het is onmogelijk te voorspellen wat. Als architect heb je geen andere keuze dan on the fly jouw klant tegen al te grote extra kosten te beschermen. Plots blijkt er een ongeschreven policy om brievenbussen aan de gevel te laten integreren in de voordeur. En om glasdallen in kelderramen te laten vervangen door volwaardig schrijnwerk. Of de gemeente heeft een vogelplan; is het mogelijk wat vogelhuisjes te integreren? Stel dat je er dan toch zonder al te grote kleerscheuren uit zou komen, juich best niet te snel. De discussie gaat achter gesloten deuren immers verder. Het is me al meermaals overkomen dat in het finale verslag wijzigingen besloten werden die nooit op het overleg zijn besproken. De enige oplossing is dan een nieuwe overlegcommissie aan te vragen...
Respect voor de ambtenaren
Jaja, ik zaag nu toch. Maar niet op de ambtenaren. Integendeel, ik heb veel respect voor de ambtenaren die ik tegenkom tijdens onze Brusselse avonturen. Velen onder hen leggen veel creativiteit en geduld aan de dag om de burgers ondanks de regels te kunnen helpen, en ik ben bijzonder blij om hun inzet. Het probleem ligt voor mij ook niet zozeer bij de strenge GSV, dat nu herschreven wordt. Nee, het probleem is de zeer gebrekkige omkadering van de stedenbouwkundige ambtenaren (zowel materieel als qua procedures), het personeelsgebrek op de gemeentelijke diensten, de latente machtsstrijd tussen gewest en gemeenten (getuige de regel op overname van het dossier door het gewest), een te strak reglementair kader, en de onbegrijpelijke vertraging op de digitalisering.
(Ik zou trouwens echt eens willen horen, uit de mond van een politicus, waarom Brussel niet instapt in het Omgevingsloket en in de plaats zelf een platform wil ontwikkelen. Want dat is een stukje Brusselse “eigenheid” waar ik persoonlijk geen cent belastingen voor over heb.)
Het is verleidelijk om een parallel te trekken met de maatschappelijke discussies over leraren, over politiemensen, over overheidsambtenaren. Er wordt bijzonder veel geïnvesteerd in het gecentraliseerde beleidsniveau, en inderdaad zie je de laatste jaren bij het gewest zeer vooruitstrevende politiek en hoogwaardige projecten. Maar tegelijk, en in contrast daarmee, is er nog steeds een veronachtzaming van het lokale, uitvoerende niveau; voor het correct (kunnen) functioneren van de vergunningverlenende, stedenbouwkundige diensten. De toekomst van Brussel ligt nochtans al evenzeer in grote, ingrijpende ambities als in de massa aan kleine vergunningen om de stad te verbeteren. Het is tijd dat Brusselse politici deze laatsten de behandeling geven die ze verdienen.