De Vlaamse regering bereikte eind vorige maand een langverwacht akkoord over de bouwshift. "Of deze maatregelen een stap in de goede richting vormen, valt nog maar te bezien", stelt Tom Coppens, hoogleraar aan de faculteit Ontwerpwetenschappen van de UAntwerpen. Volgens Coppens lijkt het Krokusakkoord ontwikkeling in woonuitbreidingsgebieden eerder te faciliteren dan te vergrendelen, terwijl net daar de grootste kansen liggen om de open ruimte te vrijwaren. Ook stelt hij zich ernstige vragen bij de hoge maatschappelijke kosten van de nieuwe planschaderegeling.
Op 23 februari bereikte de Vlaamse regering een langverwacht akkoord over de bouwshift in het zogenaamde Krokusakkoord. Dit politieke akkoord bevat enerzijds een aanpassing van de planschaderegeling via het instrumentendecreet. Anderzijds bevat het een regeling rond de ontwikkelingsperspectieven van woonreservegebieden. Gemeenten zullen moeten beslissen over de toekomst van de nog onbebouwde woonuitbreidingsgebieden. Om de gemeenten te ondersteunen richt de Vlaamse regering een bouwshiftfonds op, waar jaarlijks 100 miljoen Euro in zal worden gestort. Gemeenten kunnen de helft tot twee derde van de kosten voor planschade recuperen, met een maximum van 5 miljoen euro per jaar. Ook de regelgeving over de zonevreemde functiewijziging zal herbekeken worden. Tot slot bevat het krokusakkoord het voornemen om ongeveer 1600 Ha watergevoelige woongebieden te schrappen via een Vlaams initiatief.
Of deze maatregelen een stap in de richting van de aangekondigde bouwshift vormen, valt nog maar te bezien. De bouwshift impliceert immers dat tegen 2040 er netto geen bijkomend ruimtebeslag voor nederzettingen meer zal worden ingenomen. Het ruimtebeslag wordt daarbij gedefinieerd als de ruimte die in gebruik genomen is voor menselijke activiteiten en omvat naast bebouwing ook infrastructuur, parken en recreatiegebieden. Het ruimtebeslag bedraagt vandaag ongeveer één derde van de totale oppervlakte. De bouwshift heeft echter een belangrijke planologische implicatie. Indien we het bijkomend ruimtebeslag lineair willen afbouwen zoals wordt voorgehouden in de strategische visie van het beleidsplan Ruimte[1], betekent dat volgens het rapport van de taskforce bouwshift[2] dat er ongeveer 30 000 ha harde bestemmingen voor wonen, industrie en recreatie uiteindelijk zullen moeten herbestemd worden naar een open ruimte functie. Een aanzienlijk deel daarvan betreffen de woongebieden en de woonuitbreidingsgebieden.
Via de nieuwe planschaderegeling zouden de compensaties voor de eigenaars bij herbestemming flink stijgen. De huidige regeling in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening voorziet een vergoeding van 80% van het verschil in waarde tussen de geïndexeerde verwervingswaarde en de waarde na herbestemming. De eigenaar wordt dus vergoed op basis van de aankoopprijs en niet op basis van mogelijke grondspeculatie. De nieuwe regeling voorziet echter een schadevergoeding van 100% van het verschil in marktwaarde, die zal worden bepaald aan de hand van een aantal criteria. Volgens dezelfde Taskforce Bouwshift zou de factuur voor de overheid voor de totale herbestemming stijgen van 6,6 miljard naar meer dan 31 miljard. Deze kostprijs ligt dubbel zo hoog dan eerdere schattingen van de maatschappelijke baten van een bouwshift. Onderzoek van het VITO leert dat we als samenleving ongeveer 16 miljard zouden besparen door een verminderd gebruik van fossiele brandstoffen, lagere kosten voor infrastructuuronderhoud en een lagere milieukost[3]. Daarmee wordt de bouwshift een geheel inefficiënte besteding van overheidsmiddelen. We zouden 31 miljard overheidsgeld besteden aan de vergoeding van een klein deel eigenaars, om slechts 16 miljard maatschappelijke winsten te boeken. Uiteraard zijn deze cijfers met de nodige omzichtigheid te benaderen, maar zelfs met een behoorlijke foutenmarge maken we als maatschappij verlies op deze operatie. Het zijn immers middelen die we ook voor kernversterking, betere publieke voorzieningen, betaalbare huisvesting of publieke ruimte kunnen inzetten.
Het woonreservedecreet laat de gemeenten aan zet voor wat betreft de ontwikkeling van de ongeveer nog 12 000 Ha onbebouwde woonuitbreidingsgebieden. De gemeenten kunnen een woonuitbreidingsgebied aansnijden via een zogenaamd vrijgavebesluit van de gemeenteraad. Ze kunnen ook opteren om het te herbestemmen, maar dan hangen ze wel vast aan de torenhoge schadevergoedingen voor de planschade. Enkel in de gemeente Nazareth, die de laatste jaren sterk heeft ingezet op een spaarzaam gebruik van de open ruimte zou een vergoeding aan marktprijzen voor te schrappen woonuitbreidingsgebieden een hap van 50 miljoen uit de gemeentelijke begroting nemen. De jaarlijkse ondersteuning van 5 miljoen Euro per jaar uit het bouwshiftfonds zal dan ruim onvoldoende zijn. De gemeenten kunnen ook beslissen om de woonuitbreidingsgebieden niet vrij te geven en de beslissing doorschuiven naar een volgende legislatuur.
De regeling op de woonreservegebieden wordt nu voorgesteld als een maatregel om meer spaarzaam met open ruimte om te gaan, maar eigenlijk is het omgekeerde het geval. In vergelijking met de huidige bestaande regeling wordt het voor ontwikkelingsgerichte gemeenten net gemakkelijker om woonuitbreidingsgebieden in ontwikkeling te brengen. De woonuitbreidingsgebieden in een aantal plattelandsgemeenten werden immers tot heden, ondanks het achterpoortje van de PRIAK regeling, sterk vergrendeld door de bepalingen in de structuurplannen. Die grendels dreigen nu per decreet weg te vallen. Uit een rondvraag van minister Joke Schauvliege in 2017 bij de lokale besturen bleek dat de gemeenten bereid waren om in het totaal slechts 1/3 van de reserves of 4000 Ha te schrappen. Met de nieuwe planschaderegeling zal die bereidheid enkel maar dalen. Tegelijk zal de Vlaamse overheid ook nog weinig grip hebben op de ligging van de aan te snijden gebieden. Uit het ontwerp van beleidsplan van Vlaams-Brabant blijkt dat eigenlijk zowat alle dorpen en gehuchten de keuze zullen hebben om woonuitbreidingsgebieden in ontwikkeling te brengen.
Hoewel de Vlaamse regering de meest prangende herbestemmingsoperaties in watergevoelige gebieden op zich zal nemen, lijken er alsnog weinig handvaten voor de overige 95% aan te herbestemmen woon- en industriegebieden. Terwijl de grootste kansen om de open ruimte verder te vrijwaren vooral liggen in de woonuitbreidingsgebieden, lijkt het Krokusakkoord veeleer de ontwikkeling in deze gebieden te faciliteren dan te vergrendelen.
[1] https://www.vlaanderen.be/publicaties/beleidsplan-ruimte-vlaanderen-strategische-visie
[2] https://omgeving.vlaanderen.be/rapport-van-de-taskforce-bouwshift-beschikbaar
[3] https://omgeving.vlaanderen.be/maatschappelijke-kosten-van-verspreide-bebouwing-becijferd