STEEN & BEEN. Carel Weeber, de ongewilde architect (Filip Canfyn)

Onze huiscolumnist Filip Canfyn schrijft een ‘in memoriam’ voor Carel Weeber (Nijmegen, 1937 – Leuven, 2025), een enfant terrible van de (Nederlandse) architectuurwereld. Het wordt een beheerste ode aan eigenzinnigheid, in en uit de schaduw.

Carel Weeber is de geestelijke vader van het, volgens de wrede volksmond, lelijkste gebouw van Nederland en wordt in 1997 uitgeroepen tot de slechtste architect aller tijden. De laureaat maalt er niet om. Integendeel. “Welke beroepsgroep zegt nou wie de slechtste collega is? Niemand, behalve architecten.

Weeber verlaat in 1955 Curaçao om te studeren aan de faculteit Bouwkunde van TU Delft, waar hij ook hoogleraar zal blijven tussen 1969 en 2003, dus vierendertig jaar lang. Hij wordt als een kritische maar vermakelijke professor geprezen. Zijn architectenloopbaan begint wat vroeger: eerst opereert hij vanuit een privé-praktijk, vanaf 1988 werkt hij in stilte binnen het collectief Architecten Cie en in 2003 benoemt hij zichzelf tot ex-architect. Hij keert daarna, bijna vijftig jaar na zijn vertrek, terug naar Curaçao, wijzigt zijn naam in Carlos en ontwerpt toch nog zijn eigen felkleurige woning.

Weeber laat architectuurgewijs vooral van zich spreken met monumentale (sociale) woningbouw. Met de Peperklip (1979-1982) in Rotterdam, een uitgerekte sjaal van 550 sociale woningen in vier tinten. ‘Less is more’ wordt hier eerder cynisch consequent in praktijk gebracht. En ook met de Zwarte Madonna (1982-1985) in Den Haag, dat lelijkste gebouw. Deze Spartaanse huurkazerne met 336 sociale woningen achter zwartbetegelde betonplaten wordt in 2007 afgebroken.

Weeber laat ook woordgewijs van zich spreken, als vechtgrage ridder van de polemiek en provocatie, als luis in de pels. Hij zet zijn scherpe toon met een artikel tegen de Nieuwe Truttigheid (1979), zijn neologisme voor wat hij ervaart als krenterige stedenbouw en prutserige architectuur van woonerfwijken. Zijn belangrijkste strijdtoneel, dat hij uitgerekend tijdens zijn voorzitterschap van de Bond van Nederlandse Architecten (1993-1998) betreedt, wordt het Wilde Wonen (1997), nog zo’n neologisme: hij verwerpt de rigide, voorgekauwde woningproductie en verheerlijkt de vrijstaande woning zonder stedenbouwkundige voorschriften. “In mijn ideaal gaan de mensen naar een bouwwarenhuis, een soort Gamma, dat door de overheid goedgekeurde huisonderdelen in verschillende variëteiten verkoopt.” Het seriewerk van hebzuchtige projectontwikkelaars, geholpen door opsmukkende architecten, moet volgens hem plaats ruimen voor het Gewilde Wonen (2001), een derde neologisme, dat in Nederland als architecturaal populisme verworpen wordt maar in Vlaanderen al lang zegeviert. “Een eigen vrijstaand huis met tuin zou wereldwijd een van de eerste mensenrechten moeten wezen.” Het bijna autistische vijandbeeld, dat Weeber continu bespeelt, omvat trouwens nog meer neologismen: zo moeten ook de staatsarchitectuur alias de overgenormeerde publieke gebouwen en de architectuurpolitie alias de gemeentelijke regelneven het verbaal ontgelden.

Eén Weeber is nodig maar één Weeber is genoeg. Hij beseft het zelf ook. Wanneer hij in 2006 met een oeuvreprijs vereerd wordt monkelt hij: “Het voelt als erkenning maar misschien krijg ik die wel omdat ik gestopt ben.

Carel Weeber overlijdt op 2 februari 2025 in het Heilig Hartziekenhuis in Leuven, als slachtoffer van de meest onverbiddelijke sloophamer: Alzheimer.

Deel dit artikel:
Onze partners