OPINIE. Wie wordt de eerste Vlaamse dorpsbouwmeester? (Amber Vermaete)
Na de aanmoediging tot het verdichten van onze dorpen met aandacht voor hun identiteit, is het tijd om de eerste Vlaamse dorpsbouwmeester aan te duiden, schrijft architect Amber Vermaete van Achterland Collectief.
Eind deze maand geeft Vlaams Bouwmeester Erik Wieërs de fakkel door. Zijn opvolger zal vijf jaar lang verder werken aan de kwaliteit van de gebouwde omgeving in ons gewest. Met Wieërs hadden we na Leo Van Broeck een mildere stem. Van Broeck benadrukte als bouwmeester stellig de ecologische verantwoordelijkheid van architectuur. Daardoor werd hem verweten te zijn afgestapt van zijn adviserende rol. Anderen meenden dat het doorbreken van kerntaken net de plicht is van de bouwmeester (DS, 8 juli 2019). Van Broeck werd wellicht het slachtoffer van zijn eigen vermogen om een kat een kat te noemen.
Gedreven door diezelfde overtuiging bestreed Van Broeck de aanhoudende vergunningen voor vrijstaand bouwen en moedigde hij de verdichting van kleinere kernen aan. Zijn oneliners bezorgden projectontwikkelaars rechtstreeks bijkomende argumenten om onze dorpen verder te ‘appartementiseren’. Wat volgde was de bezorgdheid om de identiteit van Vlaamse dorpen, die verloren dreigde te gaan. Zo waarschuwde Ine Renson ons in De Standaard dat we onze dorpen in ijltempo aan het verknoeien zijn (DS, 23 november 2019).
Erik Wieërs zette vervolgens in op de vraag wát we precies in ijltempo aan het verknoeien zijn. In zijn ambitienota introduceerde hij het thema ‘dorpelijkheid’, als tegenhanger van de gebruikelijke focus op stedelijkheid. Daarmee wilde hij erover waken “dat het verdichten van de dorpskernen gepaard gaat met het versterken van hun karakter en identiteit”. Er kwam een expo en een summerschool en het afgelopen jaar ook het onderzoekstraject ‘Dorpelijk wonen’ waarin ontwerpteams voor concrete locaties een collectief woonproject ontwierpen. Daarnaast heeft het Team Vlaams Bouwmeester met de Open Oproep en de meer kleinschalige Oproep Aan Geïnteresseerden bewezen instrumenten in handen om via publieke bouwdossiers de ruimtelijke kwaliteit in Vlaamse dorpen en kleine gemeenten te verbeteren.
De hamvraag blijft hoe een Vlaamse Bouwmeester invloed kan uitoefenen op private opdrachtgevers. Het zijn immers vooral hun projecten die het dorp verder verkavelen of onherroepelijk aantasten door aan de verdichtingsvraag te beantwoorden met schoendozen die moeten doorgaan voor luxeappartementen. De vrijstaande woondroom blijft bestaan, terwijl lokale besturen lijken te wachten tot een nobele projectontwikkelaar de kern komt verdichten met een geniaal in plaats van een generiek plan. Dat is als wachten op Godot.
Noorderburen
Een alternatief pad is het aanstellen van bouwmeesters, die met kennis van de lokale context een brug slaan tussen ontwikkelaars, gemeentelijke administraties en burgers – noem ze dorpsbouwmeesters. Daarvoor kunnen we de mosterd halen bij onze noorderburen, waar tientallen dorpsbouwmeesters met uiteenlopende werkpakketten en intensiteit hun rol opnemen. Dat doen ze soms ook in samenwerking met een lokale of regionale ruimtelijke kwaliteitskamer. Deze brugfiguren kunnen kleine gemeenten helpen bij het opstellen van een planningskader: welke ambitie heeft de gemeente, welke verdichting is gewenst, waar gaan we bouwen en hoe? Een dergelijke persoon kan eveneens de aangeklaagde banden tussen lokale politiek en projectontwikkelaars professionaliseren. Ook ‘de kracht van de klacht’ (Pano, 16/4) kunnen we doen afzwakken door participatie in de ruimtelijke ontwikkeling uit te breiden en de dialoog over kwaliteit met zo’n dorpsbouwmeester te waarborgen.
Het zou niet de eerste keer zijn dat we ons in ons architectuurbeleid laten inspireren door de Nederlandse bouwmeesterstraditie, die een bewezen positieve invloed heeft gehad op de algemene bouwcultuur in Vlaanderen. Over de hoedanigheid en het mandaat van de dorpsbouwmeesters moeten we verder doordenken, al mogen die onderling verschillen. En wie zal de dorpsbouwmeester betalen? In het licht van de bouwshift en de alsmaar toenemende bevoegdheden van de lokale besturen moet Vlaanderen misschien een inspanning leveren.
Onlosmakelijk verbonden met de kostprijs is het werkingsgebied van de dorpsbouwmeester. Dat elke gemeente er één zou hebben, is wellicht te ambitieus. We kunnen buurgemeenten met gelijkaardige uitdagingen samennemen, maar noodzakelijk blijft de nabijheid van de dorpsbouwmeester voor burgers en de voeling met de plek. Of het dan om een lokale architect met nog te verifiëren capaciteiten moet gaan, of dat het Team Vlaams Bouwmeester moet worden uitgebreid met een team dorpsbouwmeesters, is dan nog de vraag.
Amber Vermaete is architect en oprichter van Achterland Collectief, i.s.m. AR-TUR platform voor architectuur en ruimte. Dit opiniestuk verscheen eerder in de krant De Standaard.